Circo-virussen worden pas sinds de laatste jaren in Europa bij duiven beschreven. De ziekte komt alleen voor bij jonge duiven van zes weken tot een jaar oud. De leeftijd tot vier maanden blijkt het gevoeligste te zijn.
Er is geen seizoensgebondenheid zoals bij bijvoorbeeld de klassieke adenovirose.
De sterfte bij nestjongen en pas gespeende jongen tot 8 weken oud kan oplopen tot 100. Soms is de sterfte echter minimaal en treedt deze op na drie tot vier dagen na het begin van de ziekteverschijnselen.
Het staat vast dat het circovirus zeer frequent voorkomt bij jonge duiven. Hoe de besmetting precies verloopt is niet bekend. Mogelijk is er een besmetting via de mest. Bijvoorbeeld in de reismanden. Gedacht wordt dat het virus de weerstand onderdrukt (imunosuppressie). Dit is echter nog niet bewezen. Veelal wordt dit virus aangetoond bij aanwezige andere ziekten. Het is dan ook de vraag of de gevonden afwijkingen bij sectie toe te wijzen zijn aan het virus of aan de begeleidende ziekten.Vaak zijn de begeleidende ziektes verantwoordelijk voor de sterfte. Waarschijnlijk kan de ziekte in verband worden gebracht met een slechte algemene conditie van de duiven en sterfte bij nestjongen. Dit komt omdat de virusvermeerdering plaats vindt in de organen van het afweerapparaat.Het resultaat is dat de afweer tekort gaat schieten en er bijvoorbeeld geen goede reacties op entingen volgt. Mogelijk dat veel jongen de besmetting symptoomloos doormaken. Als de infectie op latere leeftijd plaatsvindt dan zijn de gevolgen van de besmetting beperkt.
Bij sectie wordt vaak alleen maar een bleke of gezwollen milt gevonden, half vloeibare groene ontlasting en een groenverkleurde maaginhoud. In de bursa van Fabricius worden insluitlichaampjes gevonden.
De diagnosestelling vindt plaats aan de hand van het histologisch aantonen van insluitlichaampjes in de Bursa. Virusisolatie wordt nog niet uitgevoerd. In verband met de aantasting van het afweerorgaan kan het van belang zijn de afweer van de oudere dieren zo hoog mogelijk te houden. Bony SGR draagt bij aan een verhoging van de algehele weerstand. 5 ml per liter drinkwater. Enkele dagen per week.
Luchtwegaandoeningen vormen tijdens het vliegseizoen samen met het Adeno-coli-complex de grootste bedreiging voor de gezondheid van de duiven.
Een fikse uitbraak van het ornithose-complex kan in korte tijd een einde maken aan veel illusies. Bij luchtwegaandoeningen bij duiven kan een onderscheid gemaakt worden tussen een aantal verschillende ziektebeelden en verwekkers van de klachten. In theorie is dit interessant maar voor een praktische benadering van het probleem van de luchtwegaandoeningen is het beter te spreken van het "ornithose-complex".
Onder het ornithose-complex bij duiven verstaan we het samenspel van aandoeningen van de voorste luchtwegen en de koppen bij (jonge) duiven. Zuivere infecties door bepaalde verwekkers komen zeker ook voor, maar meestal is het een combinatie van een of enkele verwekkers in samenspel met andere factoren die de problemen veroorzaakt.
Op dat samenspel van factoren wil ik later nader in gaan.
Er vallen een groot aantal verwekkers van luchtweginfecties bij duiven te onderscheiden. Vele van deze verwekkers geven vaak een aantal soortgelijke symptomen van ziek zijn. We kunnen virale-, bacteriële-, protozoaire- onderscheiden en daarnaast nog infecties met mycoplasmata en chlamydiae.
Meestal zien we de bekende verschijnselen van de voorste luchtwegen variërend van natte ogen, opgezette oortjes, reutelende ademhaling, frequent niezen, hoesten bij lichte druk op de luchtpijp, krabben aan de oortjes en het afvegen van de ogen aan de veren.
Ook frequent gapen kan in de richting van de luchtwegen wijzen en natuurlijk ook slijm in de keel.
Kortom er is een heel scala van verschijnselen die in de richting van luchtweginfecties wijzen.
Soms zijn een aantal van deze symptomen vrij specifiek voor een verwekker, zo is bij de ontsteking van een oog vaak sprake van zuivere ornithose t.g.v. een Chlamydia-besmetting.
Bij difterische beslagen van de keel en luchtpijp is meestal sprake van een Herpes-besmetting.
Maar in het merendeel van de gevallen kunnen de symptomen wijzen op een groot aantal mogelijke verwekkers.
Nader onderzoek om de oorzaak te achterhalen is dan vaak ook gewenst.
Door middel van uitstrijkjes van de ogen en of de cloaca die vervolgens gekleurd worden zijn een aantal van de veroorzakers aan te tonen.
In andere gevallen dient bacteriologisch onderzoek uitkomst te bieden. Deze uitslag laat dan wel een paar dagen op zich wachten. Ook bij secties is de uitslag vaak pas na een aantal dagen bekend, ook weer omdat dan vaak bacteriologisch nader onderzoek dient plaats te vinden.
Ook het vaststellen van 't Geel middels keeluitstrijkjes is in dit kader belangrijk. Duiven met geelbesmetting blijken in de praktijk veel gevoeliger voor andere luchtwegaandoeningen.
Zoals gezegd zijn de symptomen bij de duiven in een aantal gevallen heel karakteristiek. Zoals bijvoorbeeld bij een Herpesbesmetting het geval kan zijn. En ik zeg dan met nadruk het geval kan zijn. Want een besmetting met het herpesvirus geeft lang niet altijd aanleiding tot zichtbare ziekteverschijnselen. Het is namelijk gebleken dat 60% van de duiven zogenaamd "serologisch positief" is op antistoffen tegen het Herpesvirus. Dit betekend dus dat 60% van de duiven in aanraking is geweest met het virus en daartegen afweerstoffen heeft gevormd. Maar lang niet alle duiven worden ziek van deze besmetting.
Hetzelfde geldt voor de besmetting met Chlamydiae. Hiertegen heeft meer dan 50% van de duiven afweerstoffen in het bloed. Dus ook hier geldt weer dat veel duiven een besmetting oplopen zonder dat ze ziek worden. Hetzelfde geldt voor een aantal andere ziekteverwekkers van de luchtwegen zoals mycoplasmata en Staphylococcen.
Maar ook de virussen die bij een aantal jonge duiven op een leeftijd van 1,5 à 2 maanden aanwezig zijn geven niet altijd last van klinische ziekte.
We kunnen dus stellen dat veel duiven ziekteverwekkers bij zich dragen zonder dat ze echter ziek worden.
Of er wel of geen ziekte uitbreekt hangt af van meerdere factoren. Een aantal wil ik hier de revue laten passeren.
Als veel duiven in een kleine ruimte worden gehouden, dus als er sprake is van overbezetting dan zullen er eerder duiven ziek worden dan wanneer er minder duiven op het hok worden gehouden.
De stress door de overbevolking zorgt dat de dieren gevoeliger worden voor de ziekteverwekkers die stil aanwezig zijn. Hiervan is ook sprake bij transport. Behalve dat er dan veel duiven kort op elkaar zitten is het vervoer op zich al minder natuurlijk voor de dieren en daardoor stress opwekkend.
Maar behalve stress door overbevolking en andere oorzaken is natuurlijk ook de kracht van de ziekteverwekker van belang. Zo zullen krachtige ziekteverwekkers eerder aanleiding geven tot ziektesymptomen dan milde varianten. Belangrijk is het daarom dat, indien medicijnen gegeven dienen te worden ter bestrijding van deze ziekteverwekkers, deze dan verstrekt worden in voldoende hoge dosering en dat de medicijnen voldoende lang worden verstrekt.
(Een aantal medicamenten die op de markt verkrijgbaar zijn bevatten slecht 5% werkzame stoffen. Het risico van een onderdosering is bij toepassing van deze middelen meer dan waarschijnlijk).
Een andere belangrijke factor bij het wel of niet uitbreken van ziekte zijn de hokomstandigheden. Bekend in deze is dat het hok droog, warm en tochtvrij dient te zijn. Tocht is funest voor duiven en werkt sterk bij aan het uitbreken van ziekte. Vocht op een hok draagt bij tot het ontstaan van schimmelvorming. En schimmels dragen weer bij aan verdere ondermijning van de afweer van de duiven.
Er spelen dus meerdere factoren een rol bij het wel of niet uitbreken van ziekten onder de duiven. De belangrijkste factor of een duif wel of niet ziek wordt is zijn eigen afweer. Dit is een factor die vaak verwaarloosd wordt.
Iedere duivenliefhebber zou er voor dienen te zorgen dat de duiven een zo hoog mogelijke weerstand hebben.
Duiven met een hogere weerstand zijn minder bevattelijk voor alle andere factoren die een rol spelen bij de uitbraak van klinische luchtweginfecties.
Het is daarom zaak ervoor te zorgen dat jonge duiven opgroeien met een zo goed mogelijke weerstand.
Dit voorkomt dat tijdens het vliegseizoen, zeker de jonge duiven, bij de geringste infectiedruk klinische ziekteverschijnselen gaan vertonen.
Veel liefhebbers proberen het gebrek aan weerstand te ondervangen door het gebruik van medicamenten. Hoewel het heden ten dage moeilijk is om geheel en al zonder medicamenten de duivensport te bedrijven zou het goed zijn als het gebruik van medicamenten beperkt kon worden.
Om dat te bereiken dient men eerder voorbehoedend te gaan werken. Al tijdens de kweek dient hiertoe de basis te worden gelegd. Als we er van uitgaan dat meer dan 50% van de duiven drager is van Chlamidiae dan is het zonneklaar dat de kans reëel aanwezig is dat de jongen al in de schotel met deze parasieten worden besmet.
Door er nu voor te zorgen dat de kweek optimaal kan verlopen maakt men de kans dat de jongen al heel vroeg in hun leven besmet raken kleiner.
Hetzelfde geldt natuurlijk in de opfok. Jonge duiven moeten voor de opbouw van hun afweer in zekere zin de "kinderziektes" doormaken. Maar belangrijk hierbij is dat ze daartoe goed genoeg zijn uitgerust. Kortom dat hun eigen weerstand hoog genoeg is.
Als we al in de opfok van de jongen volop met medicamenten aan de slag moeten, dan is dit beslist geen garantie dat we goede jongen gaan krijgen die goed gaan presteren.
Het is dus van het grootste belang voorbehoedend te handelen zodat de duiven een betere weerstand krijgen en daardoor minder medicamenten nodig hebben om ziekten die door de eigen afweer heen breken te moeten bestrijden. De noodzaak om tijdens het speelseizoen te moeten kuren is vaak het einde van de prestaties.
De laatste jaren hebben wij ons verdiept in het preventief verhogen van de weerstand. Onze weerstandsdrank en ook de Bony-SGR heeft bewezen bij te dragen aan een betere weerstand. We hebben getracht middels onderzoek deze weerstandsdrank nog verder te verbeteren en denken daarin te zijn geslaagd.
Het is gebleken dat door het regelmatige gebruik van weerstandsdrank de kwekers beter in conditie komen. Maar ook de jongen groeien beter op, krijgen een beter veerwerk en zijn minder gevoelig voor de kinderziektes. De Weerstandsdrank helpt door zijn verzurende werking ook preventief tegen het Adenocoli-complex, Het Adeno-coli-complex is die andere aandoening die jonge duiven kan treffen en die net als het Ornithose-complex een aandoening is waarbij de ernst van de ziekteverschijnselen afhangt van meerdere factoren.
Ons advies tijdens kweek en opfok is het regelmatig gebruiken van natuurlijke weerstandsverhogende middelen om de jonge duiven op deze wijze op een natuurlijke manier meer afweer te geven tegen de ziekteverwekkers die meestal van nature op de loer liggen om toe te slaan.
Incidentele toepassing van deze natuurlijke weerstand verhogende middelen is niet toereikend. Deze middelen dienen met regelmaat te worden toegepast willen ze voldoende effectief zijn, maar de resultaten zijn er dan ook naar.
Een waarschuwing is echter ook op de plaats. Doordat door het gebruik van de weerstandsdrank de duiven voorspoediger opgroeien bestaat de kans dat ze te vroeg in vorm komen. Hier dient men wel op te letten. Het is daarom aan te raden de weerstandsdrank na het afzetten niet vaker dan drie dagen oer week te gebruiken.
Naarmate het vluchtseizoen naderbij komt kan men het gebruik van de drank verhogen tot een dag of vijf per week.
Weerstandsdrank dient niet gecombineerd te worden met medicamenten in de drinkbak.
Indien er al medicamenten dienen te worden toegepast kan men deze het beste over het voer verstrekken.
In geval van klinische uitbraken van ornithose staat een heel scala van medicamenten ter beschikking. Individueel kan men duiven behandelen met Ornithose capsules. Een capsule per duif per dag. Voor drinkwater of voermedicatie bestaat de mogelijkheid om te kuren met, Poeder 18SA-mix Poeder 26 Poeder 31 poeder 27
Een en ander hangt af van de ernst van de aan doening.
Poeder 18 en SA-mix zijn ook werkzaam tegen het geel en hexamitiasis. Bij meer chronische besmettingen komen Poeder 26 (Myco-orni-mix), poeder 27 (Tylodox plus), Poeder 31 (SES-V) en Orni-P in aanmerking.
In geval van ernstige besmettingen is het verstandig bij uitbraken tijdens de vluchten de duiven een week thuis te houden om forse verliezen tijdens de vluchten te voorkomen.